Bij de aankoop van een pleziervaartuig komt dit altijd voorbij. Heeft het schip een CE-markering (ook wel ‘CE-keurmerk’) en is er een btw-verklaring aanwezig? Bij een nieuw schip bestaat hierover geen discussie; het schip moet een CE-keurmerk hebben en de btw wordt door de consument betaald, wat naar voren komt op de aankoopfactuur. Maar bij de aankoop van een tweedehands schip, bestaat hierover nogal eens onduidelijkheid.
Mag een koper van een tweedehands pleziervaartuig ervan uitgaan dat het schip altijd een CE-keurmerk heeft en dat er een btw-verklaring aanwezig is? Met andere woorden: Is de afwezigheid van een CE-markering en een btw-verklaring bij de aankoop van een tweedehands schip een tekortkoming in de nakoming van de koopovereenkomst van de verkoper?
Deze vraag speelde in een procedure bij de rechtbank Den Haag waarbij ik optrad namens een echtpaar – de eigenaren van een motorjacht – die er na 16 jaar achter kwamen dat het schip geen CE-keurmerk en geen btw-verklaring had. De rechtbank wees vonnis op 17 maart 2021.[1]
De casus
Het echtpaar was in 2003 eigenaar geworden van een motorjacht wat zij hadden gekocht voor een bedrag van € 145.000,-. Het schip was gebouwd in 1998. Zij kochten het schip rechtstreeks van de jachtwerf waar het schip was gebouwd, althans dat dachten zij.
Toen zij in 2019 het schip weer wilden verkopen – nadat zij hier 16 jaar lang met veel plezier mee hadden gevaren – werd er door de potentiële koper een jachtexpert ingeschakeld voor het uitvoeren van een aankoopkeuring. De overeengekomen koopprijs was € 95.000,- en het schip was verkocht onder voorbehoud van een succesvolle keuring.
Voordat de jachtexpert zijn onderzoek kon uitvoeren, vroeg hij zoals gebruikelijk de documentatie van het schip op bij de verkoper, waaronder het CE-certificaat en de btw-verklaring. De eigenaren hadden van deze documenten echter nooit eerder gehoord en bleken door de jachtwerf ook nooit in bezit te zijn gesteld van deze documenten.
Zij wendde zich daarom tot de jachtwerf, in de veronderstelling dat de documenten alsnog aan hen verstrekt konden worden. Het schip lag overigens op dat moment ook bij deze jachtwerf in de verkoop. Tevens werd het onderhoud ook al die jaren uitgevoerd door de jachtwerf. De relatie tussen de eigenaren en de jachtwerf was dan ook erg goed.
De eigenaar van de jachtwerf schrok toen hij over deze documenten werd benaderd. Een CE-markering had het schip niet. Evenmin kon aangetoond worden dat de btw was afgedragen aan de belastingdienst zonder dat deze was teruggevraagd.
De jachtexpert gaf aan dat de afwezigheid van het CE-certificaat en de btw-verklaring een probleem opleverde voor de verkoop, waardoor de aankoopkeuring niet van start kon gaan. De koper haakte hierdoor af. Ook de relatie met de jachtwerf was inmiddels verstoord geraakt. De eigenaren – die van de jachtexpert te horen kregen dat het schip wegens het ontbreken van deze documentatie ‘onverkoopbaar’ was – benaderde daaropvolgend meerdere jachtmakelaars met het verzoek om het schip ondanks het ontbreken van deze documenten in de bemiddeling te nemen. De jachtmakelaars namen allemaal hetzelfde standpunt in als de jachtexpert. Het schip bleek inderdaad onverkoopbaar.
De eigenaren wisten zich geen raad meer en vonden uiteindelijk een opkoper die bereid was om het schip te kopen voor een bedrag van € 60.000,-. Met de ruggen tegen de muur, zijn de eigenaren hiermee akkoord gegaan. De schade van mijn cliënten bedroeg daarom circa € 35.000,-, te weten het verschil tussen de waarde van het schip met CE-certificaat en btw-verklaring en het uiteindelijke bedrag van € 60.000,- waarvoor het schip werd opgekocht.
Wij stelden de verkoper aansprakelijk voor de schade van € 35.000,-, omdat hij zijn verplichtingen uit hoofde van de koopovereenkomst niet is nagekomen. Wij stelden dat mijn cliënten redelijkerwijs mochten verwachten dat het schip ten tijde van de verkoop een CE-certificaat had alsmede een btw verklaring. Nu deze niet (alsnog) werden aangeleverd door de verkoper, schoot hij tekort in de nakoming van de gesloten koopovereenkomst.
De CE-markering voor pleziervaartuigen
Wat is eigenlijk een CE-markering (ook wel genoemd CE-keurmerk)? Een CE-markering is voor veel producten in de Europese Unie – en enkele landen daarbuiten – een wettelijk verplichte aanduiding waaruit blijkt dat het product aan de Europese normen voldoet. Een belangrijk doel van de CE regelgeving is dat producten veilig zijn om te gebruiken. De CE verplichting geldt sinds juni 1998 ook voor pleziervaartuigen. De Wet Pleziervaartuigen die dit regelt, vormt een implementatie van de Europese Richtlijn Pleziervaartuigen (94/25/EG). Als pleziervaartuig in de zin van deze wet wordt beschouwd een voor sport- en vrijetijdsdoeleinden bedoeld vaartuig, niet zijnde een waterscooter, ongeacht het type of de wijze van voortstuwing, met een romplengte van 2,5 tot 24 meter.
Een schip krijgt CE-markering als het voldoet aan een aantal minimumeisen ten aanzien van onder meer de constructie van het schip, de stuureigenschappen, de motor- en motorruimte, het brandstofsysteem, de elektra, het besturingssysteem, gassysteem, brandveiligheid, navigatieverlichting en voorkoming van lozing van verontreinigde stoffen.
Op een pleziervaartuig met een CE-markering dient een plaatje van de bouwer te zijn bevestigd. Hierop staat in ieder geval de naam van de bouwer genoemd, de maximale belasting, het aanbevolen aantal personen aan boord en de categorie waarbinnen het schip valt:
categorie A) Oceaan
categorie B) Zee
categorie C) Kustwateren
categorie D) Beschutte wateren
Daarnaast moet de romp een identificatienummer hebben. Dat is een nummer waarin enkele gegevens zijn verwerkt waaronder het bouwjaar, het modeljaar, het serienummer en het land alwaar het schip is gebouwd. Dit nummer wordt wel aangeduid als CIN-code, wat staat voor Craft Identification Number, of HIN-code, wat staat voor Hull Identification Number. Het gaat hier om hetzelfde nummer, maar met een andere benaming.
Het schip moet ook een handleiding hebben, waarin aandacht wordt besteed aan bepaalde risico’s, zoals brand en het volstromen van het schip met water.
De btw-verklaring
De meeste eigenaren van een pleziervaartuig zijn hiermee bekend. Het schip in eigendom van een particulier moet gepaard gaan met een bewijsstuk waaruit blijkt dat in het verleden btw is afgedragen. Maar wat is een btw-verklaring nou eigenlijk en waarom moet de eigenaar van een boot dit hebben?
Btw is een belasting die ten laste komt van de consument en wordt geheven over een product of een dienst. Op de meeste producten zit een btw-tarief van 21%. Dit btw tarief geldt ook voor boten. Als je als particulier een nieuwe boot koopt, of een boot die niet nieuw is, maar die nog niet eerder eigendom was van een particulier, dan moet er btw in rekening worden gebracht. Waarbij een bedrijf de btw die zij (ook) moet betalen over producten kan terugvragen van de fiscus, kan de consument dat niet. Een btw verklaring moet dus aantonen dat de btw door een particulier is betaald, maar niet is teruggevraagd.
Binnen de Europese Unie is sinds het EU-verdrag van 1992 sprake van vrij verkeer van goederen, waardoor het interne handelsverkeer van de lidstaten wordt bevorderd. Het wegvallen van de binnengrenzen verlaagt echter ook de drempels voor grensoverschrijdende criminaliteit binnen de Unie, zoals het ontduiken van belasting. Een gevolg hiervan is dat de douane sindsdien actief (dan wel actiever) controleert of de btw van een pleziervaartuig in Nederland of in een ander Europees land daadwerkelijk is betaald, zonder dat deze is teruggevraagd. Als de particuliere eigenaar dit niet kan aantonen, dan dient de btw alsnog te worden betaald, wat de eigenaar veel geld kost. De btw bedraagt immers 21% van de aanschafwaarde.
Een bewijs dat de btw is afgedragen betreft onder meer de originele aankoopfactuur waaruit blijkt dat de verkoper (bijvoorbeeld de dealer of jachtwerf) de btw in rekening heeft gebracht bij de koper.
Standpunt verkoper
In deze zaak speelde ook nog dat de eigenaren dachten dat zij het schip van de werf hadden gekocht, waardoor er ook een grote mate van vertrouwen was dat al het papierwerk in orde was. Wat bleek; het schip was in 2003 door één van de eigenaren van de werf als natuurlijk persoon – dus in zijn hoedanigheid als particulier – verkocht aan mijn cliënten. Hij had in 1998 het casco van zijn werf gekocht en vervolgens in privé afgebouwd. Dit had hij bij de verkoop in 2003 niet gezegd tegen mijn cliënten en kwam pas aan het licht toen in 2019 om deze papieren werd gevraagd.
De verkoper nam het standpunt in dat het schip geen CE-markering nodig had omdat deze was gebouwd voor privédoeleinden. Daarmee beriep hij zich een van de uitzonderingen die is opgenomen in de Wet Pleziervaartuigen 1996 – die op dat moment van toepassing was – te weten dat een voor persoonlijk gebruik gebouwd schip geen CE verplichting geldt, voor zover zij gedurende een periode van vijf jaar na de bouw niet op de gemeenschappelijke markt wordt gebracht (artikel 2 sub i van de Wet Pleziervaartuigen 1996). Ook wel genoemd ‘de zelfbouwregeling’.
Ten aanzien van de btw zou in deze situatie aangetoond moeten worden dat btw is betaald over het casco en over de andere materialen en onderdelen waarmee het schip is afgebouwd. De verkoper kon echter geen stukken meer overleggen waar dit uit bleek. Hij nam uiteindelijk het standpunt in dat een btw verklaring niet nodig is als een schip de 12-mijlszone niet verlaat en binnen de EU blijft. En omdat het hier gaat om een motorjacht die valt binnen categorie C – een plezierjacht voor de binnenwateren tot windkracht 6 en golven van maximaal 2 meter – wordt gesteld dat het schip niet buiten de 12mijlszone zal komen of de EU verlaat.
Het oordeel van de rechtbank
De CE-markering
De rechtbank overwoog dat de zelfbouwregeling niet van toepassing was, omdat het schip wel degelijk binnen de periode van vijf jaar op de gemeenschappelijke markt is gebracht. De verkoper voerde verschillende argumenten aan waaruit zou moeten blijken dat het schip was (af)gebouwd in juni 1998, waardoor bij de verkoop op 9 juli 2003 aan mijn cliënten, de periode van vijf jaar reeds zou zijn verstreken. Hier ging de rechtbank niet in mee, omdat het duidelijk was dat er meerdere onderdelen van het schip nog niet klaar waren, ondanks dat er al mee gevaren kon worden.
Onder meer werd in 1998 – volgens de verkoper – gevaren met een kleinere motor, die na het vaarseizoen van 1998 uiteindelijk werd vervangen door de huidige Yanmar van 100 pk. Tevens werden daarbij ook nog andere zaken ingebouwd, zoals een boegschroef, kachel en houten kuipvloer. Kortom; het schip was nog niet afgebouwd in juni 1998, maar veel later. Daardoor is het schip binnen vijf jaar nadat zij is afgebouwd (c.q. opgeleverd) verkocht, waarmee zij op de gemeenschappelijke markt is gebracht.
Het schip viel daardoor wel degelijk onder de Wet Pleziervaartuigen 1996 omdat zij niet uitsluitend bedoeld was voor eigen gebruik, waardoor zij voorzien had moeten zijn van een CE-markering. Omdat deze ontbrak bij de verkoop – en deze ook niet meer door verkoper kon worden aangebracht – was sprake van een tekortkoming in de nakoming, aldus de rechtbank. De verkoper werd daardoor schadeplichtig ten opzichte van mijn cliënten geacht.
De btw-verklaring
Ten aanzien van de btw kwestie overweegt de rechtbank ten eerste dat haar geen wet of regel bekend is die een btw-verklaring vereist. Zij schrijft in haar vonnis verder dat een btw-verklaring pas aan de orde komt bij fiscale in- of uitvoer van een schip. Omdat het schip is bedoeld voor de binnenwateren – categorie C – is een btw-verklaring niet nodig, aldus de rechtbank. Van een tekortkoming is in haar ogen dan ook geen sprake.
Eindoordeel rechtbank
De rechtbank oordeelt derhalve dat wel sprake is van een tekortkoming wegens het ontbreken van een CE-markering, maar niet wegens het ontbreken van een btw-verklaring. Zij overweegt – mede aan de hand van de door ons overgelegde informatie – dat de schade wegens het ontbreken van de CE-markering neerkomt op € 17.500,- en veroordeelt de verkoper tot vergoeding van deze schade.
Mijn visie
Bij het oordeel van de rechtbank over het ontbreken van de CE-markering sluit ik mij volledig aan. De discussie in deze zaak ging met name over de vraag wanneer het schip was afgebouwd. Geoordeeld werd dat het schip een CE-markering moest hebben omdat zij binnen vijf jaar op de gemeenschappelijke markt was gebracht door middel de verkoop aan mijn cliënten, waardoor sprake was van een tekortkoming aan de zijde van de verkoper, die daardoor schadeplichtig was. Immers mag dit schip zonder CE-certificaat simpelweg niet worden verhandeld binnen de Europese Unie omdat zij daarmee niet voldoet aan de wettelijke eisen.
Om het schip alsnog een CE-certificaat te verschaffen, dient zij gekeurd te worden en moet er onder meer een handleiding worden opgemaakt. De kans is daarnaast aanwezig dat bij de keuring blijkt dat er aanpassingen gedaan moeten worden aan het schip. Bij het bepalen van de schade dient te worden gekeken naar de kosten die gepaard gaan met het aanbrengen van de CE-markering. De hoogte daarvan is lastig te bepalen omdat nog niet bekend is of er aanpassingen aan het schip gedaan moeten worden. De rechter heeft zich er gemakkelijk vanaf gemaakt door te stellen dat de totale schade van € 35.000,- voor de helft komt door het ontbreken van de CE-markering. Dat is vooral een praktische benadering geweest, maar juridisch niet (geheel) juist.
Met het oordeel van de rechtbank over het ontbreken van de btw-verklaring ben ik het niet eens. Het is mijns inziens te gemakkelijk om te stellen dat er geen wet of regel is die bepaalt dat er een btw-verklaring moet zijn en dat zich alleen een probleem voordoet als sprake is van fiscale in- of uitvoer.
Het is immers een gegeven dat de douane controleert of de btw van een schip is betaald. Hoewel de kans dat dit gebeurt bij een schip wat Nederland en/of de Europese Unie heeft verlaten veel groter is, kan die controle ook in andere gevallen plaatsvinden. En niet voor niets. Juist bij dit schip is het bijvoorbeeld dubieus of de btw daadwerkelijk is afgedragen en nooit is teruggevorderd door de voormalig eigenaar bij aankoop van het casco en de materialen voor het afbouwen hiervan, gezien de verwevenheid van de eigenaar van de jachtwerf als privépersoon met de jachtwerf als bedrijf.
Verder ben ik van mening dat de (verkoop)waarde van een schip in grote te lijden heeft onder de afwezigheid van een btw-verklaring, omdat het schip niet – dan wel minder makkelijk – verkocht kan worden aan een koper in het buitenland. Tevens is het vaargebied van het schip beperkt. De rechter heeft gemakshalve aangenomen dat het schip niet buiten de 12-mijlszone komt, maar is daarbij voorbij gegaan aan mijn stelling dat men met een motorschip via de rivieren naar een buitenland kan varen. Ook is transport om vervolgens buiten Nederland te varen uitgesloten.
Kortom, ook een niet-zeegaand motorschip behoort mijns inziens gepaard te gaan met een btw-verklaring. Een koper mag redelijkerwijs verwachten dat de btw-verklaring aanwezig is. Ontbreekt deze zonder dit te melden, dan is in beginsel sprake van een tekortkoming in de nakoming. Dat kan overigens wel anders zijn als een schip veel ouder is en niet professioneel wordt verkocht. In dat geval gaat de onderzoeksplicht van de koper een grote rol spelen.
Mijn conclusie is in dat de rechtbank in deze zaak een verkeerde beslissing heeft genomen wat betreft de btw-verklaring, ondanks dat al deze argumenten (en meer) zijn aangehaald in de procedure. Hopelijk wordt het btw vraagstuk in de toekomst een keer door het Gerechtshof beoordeeld, zodat hierover eens en voor altijd duidelijkheid komt.
[1] ECLI:NL:RBDHA:2021:2980
#btw #btwverklaring #watersportadvocaat #watersport #pleziervaartuig #CEmarkering #boot #zeilboot #motorboot #advocaat
Comments